Ik heb een gesprek met iemand die ik net heb ontmoet en ik heb verteld dat ik mensen coach met behulp van paarden. Diegene vraagt hoeveel cliënten ik dan heb. Ik zeg dat het er steeds meer worden. Ik voel de vraag al aankomen, een vraag die me vaak gesteld wordt als ik vertel over mijn werk en een vraag die ik ook best begrijp. Maar ook een vraag waar ik elke keer een beetje buikpijn van krijg: “En kan je daar dan al je geld mee verdienen?”
Euhm… Ik wil niet liegen, vind dat ik eerlijk moet kunnen zijn hierover zonder dat ik me zorgen maak over of mensen anders naar mij kijken als ik vertel hoe het zit. Maar ik voel toch de angst voor afwijzing, het zorgt voor een knoop in mijn maag. Een andere gedachte is dat ik een rol zou kunnen spelen in het doorbreken van de beeldvorming rond mensen met een uitkering. Dus ik zeg het: “ik ben afgekeurd”.
Ik ben dus afgekeurd. Als in: ik ontvang een WIA-uitkering van het UWV omdat ik het werk dat ik deed toen ik op mijn hoofd viel niet meer kan doen. De weg naar die uitkering was er één vol weerstand. Ik wilde niet ziek zijn en ik wilde al helemaal geen uitkering. Ik ben al jong gaan werken en heb financieel altijd goed voor mezelf kunnen zorgen. Ik heb terwijl ik werkte opleidingen gevolgd om me verder te ontwikkelen. Dat is iets wat ik belangrijk vond en waar ik ook trots op was. Ik voelde me gewaardeerd in mijn werk en haalde er voldoening uit. Een uitkering aanvragen voelde als falen en ik heb in de twee jaar voordat ik uiteindelijk niet anders kon, op alle mogelijke manieren geprobeerd om mijn werk weer op te pakken. Mijn herstel liet zich echter niet opjagen.
Wat dan volgt is een proces waarin je moet bewijzen dat je ziek bent. Dat is in geval van een zichtbare aandoening vrij simpel maar in geval van een onzichtbare aandoening als postcommotioneel syndroom (PCS) nogal ingewikkeld. De schijnbare willekeurigheid in de besluitvorming van het UWV over arbeidsongeschiktheid bij PCS maakt dat je enorm hard je best moet doen om iets te krijgen wat je eigenlijk op een bepaalde manier helemaal niet wilt. Met het risico dat je aan het einde van de rit te horen krijgt dat ze je niet geloven en je gewoon aan het werk moet terwijl je dat écht niet kan. Het is een zenuwslopend, uitputtend en emotioneel traject, dat bovenop je ziekte komt.
Het besluit van het UWV over mijn volledige afkeuring (technisch tussen de 80 – 100%) voelde als een vloek en een zegen tegelijk. Een zegen omdat ik wist dat ik, zodra ik uit dienst zou moeten gaan bij mijn werkgever, een financieel vangnet zou hebben dat hoger is dan de WW. Een vloek omdat de uitkering die ik ontvang vele malen lager is dan het salaris dat ik verdiende en me dat alsnog financiële stress oplevert en stress niet bevorderlijk is voor herstel. Maar ook een vloek vanwege dat woord: afgekeurd.
Een klein rondje op Google levert wat definities: niet geschikt verklaard, als onbruikbaar afwijzen. Synoniemen: misprijzen, niet accepteren, afwijzen. En dat is ook hoe het soms voelt. Alsof je niet meer meedoet, alsof je wordt afgeschreven en dat haalt je zelfvertrouwen volledig onderuit. Terwijl ik vanaf het begin echt wel kon bedenken dat ik meer ben dan alleen mijn hersenletsel. En ook meer dan alleen die afkeuring. Ondertussen kan ik gelukkig heel goed voelen wat mijn hersenletsel me gebracht heeft, hoe trots ik op mezelf ben over waar ik sta en hoe hard ik aan het werk ben om mijn leven opnieuw vorm te geven.
Het heeft echter veel bewustzijn, bewust zijn, gevraagd om dat laatste de boventoon de laten voeren in hoe ik over mezelf denk. In het begin had ik er een behoorlijke kluif aan. Het uit dienst gaan bij mijn oude werkgever vond ik heel pijnlijk, voor het eerst in twintig jaar hoorde ik nergens bij. Het was zoeken naar wat ik vertelde aan mensen die ik voor het eerst ontmoette, wat deel je en wat deel je niet? Ergens in dat proces maakte ik de omschakeling van ‘ziek’ naar ‘herstellende’ en merkte ik hoe belangrijk het voor me is om me te richten op wat ik wel (steeds meer) kan in plaats van op wat er niet meer mogelijk is. Ik ontdekte ook dat er dingen zijn die ik wel weer kan maar niet meer wil, omdat het me meer energie kost dan het me waard is, en ook die ontdekking bracht weer allerlei processen op gang.
Op dit moment ben ik alweer een tijdje aan het werk. Niet volledig en ik weet ook niet of dat ooit nog gaat gebeuren. Ik ben aan het opbouwen en ik zie wel hoe ver ik kom. Maar ik heb plezier in wat ik doe en als ik íets heb geleerd van mijn hersenletsel is het hoe belangrijk dat is. Het minderwaardigheidsgevoel dat ik voelde omtrent mijn uitkering is naar de achtergrond verdwenen. Van tijd tot tijd schuurt het even, zoals in het gesprek dat ik hierboven beschreef. Ondertussen heb ik natuurlijk andere antwoorden bedacht. “Ik ben een periode uit de roulatie geweest en werk nu met ondersteuning van het UWV aan mijn herstel.” Of “Ik ben mijn belastbaarheid aan het opbouwen na een periode van ziekte en daarom ontvang ik een uitkering.” En soms gewoon “Ja, gaaf hè?”